Standbeeld – Column
- Geplaatst door Tom Stobbe
- Op 8 september 2010
Fotobewerking Frank Schneider
Een fietsmaat van me, Jac Zwart, verzamelt wielerstandbeelden. Hij heeft er zelfs een boek* over gemaakt dat enkele jaren geleden in de Avondetappe van Mart Smeets is gepresenteerd. Mijn naam staat ook in dat boek vermeld. Niet omdat ik op een monument sta, maar omdat ik een foto heb aangeleverd. Jac was dat monument geloof ik per ongeluk in de mist voorbij gereden en ik – géén idee waarom – had toevallig wel een plaat geschoten van dat overigens fraaie kunstwerk.
Waarmee ik maar wil zeggen: mijn naam staat in een boek dat Mart Smeets op televisie heeft besproken! Wie doet me dat na?
Volgens mij ging het om het monument van Roger Rivière, dat ter ere van zijn val in de Tour van 1960 is opgericht in de afdaling van de Perjuret. Het Franse supertalent maakte die val enkele weken voor mijn geboorte en raakte verlamd. Een belangrijke voorwaarde voor het krijgen van een monument is namelijk dat je minstens half dood moet zijn gevallen op de plek waar dat ding moet komen te staan.
Op welke berg moet mijn monument komen te staan? Om Jac te plagen hadden we daar laatst op vakantie een hele discussie over. Vriend Gerrit wilde wel op de Knobbel die zo ongeveer bij zijn achterdeur in ’t Harde aanvangt. Maat Foppe uit Overijssel hoefde niet een heel groot beeld, maar vond wel dat hij een kleine plaquette op de Lemelerberg verdiende, desnoods gedeeld met anderen, of ter ere van de wielertoeristen waar hij toch maar een mooi voorbeeld van was.
Mijn plek? Zoveel klimmetjes heb je hier midden in Noord-Holland nu eenmaal niet. De Duinen zijn uitgesloten, want zelfs Gerrie Knetemann krijgt van de terreinbeheerder geen plekje in de duinen bij Schoorl waar hij het leven liet. Het Kopje verafschuw ik omdat ik echt niet in het bekakte Bloemendaal herinnerd wil worden.
Nee: als er dan toch een monument moet komen, dan op de plek waar ik het klimmen heb geleerd en waar ik met de geleende autoped van mijn zus Anja mijn eerste wielerongeluk had. Voorvork in brokken en sleutelbeen gebroken. En toch doorrijden. Naar de kleuterschool, waar juf me weer terugstuurde en ik met kapotte autoped en gebroken sleutelbeen de voor een 4-jarige verschrikkelijke klim naar de top van de Beemsterdijk nog een keer, maar dan over de niet bestraatte kant moest nemen.
Bovenop die dijk dus. Precies halverwege dat stukje tussen de Beemsterbrug en de Rijperweg waar ik, als 9-jarige, nog eens een hersenschudding opliep omdat ik tegen een geparkeerde melkwagen reed. Omdat ik treiterend omkeek naar mijn vriend Peter Otsen die ik op de klim had losgereden. Vier weken zomervakantie plat in bed: geen wonder dat ik die trainingsachterstand nooit meer ingelopen heb. Misschien heb ik dáár het recht op een echt monument wel verspeeld.
* Wielermonumenten, Reisgids door de geschiedenis van de wielersport – Jac Zwart