Verstekeling in Ancona – Column
- Geplaatst door Tom Stobbe
- Op 21 maart 2010

Weekje naar Italië geweest. De vrouw moest skiën met vriendinnen en ik de winter ontvluchten. Ingeschreven voor de Gran Fondo del Conero, 140 kilometers heuvels vanuit Ancona. Eerst startten daar vier categorieën wedstrijdrijders, daarna de fietsers ‘zonder haast’ zoals dat zo mooi heet daar.
Eigenlijk had ik al vóór de start door dat er iets mis was. Die mannen met die dikke buikjes bij de inschrijving, die waren verdwenen. Ervoor in de plaats allemaal strakke pakkies en geoliede benen. Spieren als de kabels van de boot naar Griekenland die een paar honderd meter verder vertrok. Dat zat zonder uitzondering op het mooiste materiaal dat Italië te bieden heeft. Plots viel me op dat iedereen ronde stuurnummers had, en ik een vierkant exemplaar. Om me heen de nummers 72 tot en met 76, voor me nummer 44. Daar sta je dan met je 1714. Nou ja, ik zou wel zien.
Vijftien minuten eerder dan aangekondigd voor ons ‘fietsers zonder haast’ klonk het startschot. Het complete politiecorps van Midden-Italië was uitgerukt om ons links over rotondes en door rode stoplichten te leiden. Binnen een minuut zaten we boven de officiële maximum snelheid van 50 per uur, en dat zou tot de eerste helling buiten de stad zo blijven. Help!
Na die klimmen werd het pas echt riskant. Gelukkig had ik de dag ervoor ook al wat in de heuvels gefietst, want de gemiddelde hollandse winterfietser is half maart niet echt goed voorbereid om schouder aan schouder met 60, 70 per uur een heuvel af te zeilen. In de verte zag ik types wegfietsen omdat het blijkbaar niet snel genoeg ging. Het kan dus nóg erger.
Na een uurtje schreeuwden mijn benen om genade. Maar ja, het schoot wel lekker op zo. In je eentje verder gaan is ook niks. Vertel dat je benen maar. Ineens kwam er een splitsing tussen de korte en de lange route. Bleek dat bijna al die snelheidsduivels de korte route namen en ik met een paar anderen op een lege weg terecht kwamen voor de langere versie. Ik vroeg één van die kerels waar de verzorgingspost was, want ik moest voor mijn herinnering zes stempels verzamelen. Hij keek me aan of ik van Mars kwam: we krijgen alleen water en geen stempels en geen eten, begreep ik.
Maar voorlopig zat ik een een lekkere groep van een man (en 2 vrouwen) of twintig die zeer on-italiaans kop over kop reden. Ik kon zowaar aardig meedoen. En als het niet meer ging: ik kon altijd nog een kop koffie nemen en aanpikken bij de ongetwijfeld duizenden mensen zonder haast die tot vijf uur vanmiddag de tijd hadden om binnen te komen. Hoewel ik met de huidige voortgang al rond één uur binnen zou zijn.
Om een lang verhaal kort te maken, om één uur wás ik binnen. Met tintelende benen en een suizend hoofd. De tas vol attenties van de sponsors ging aan mijn neus voorbij omdat ik geen wedstrijdnummer had. En bij gebrek aan stempels had ik ook geen recht op een herinnering voor de recreanten.
Wel schoof een medefietser uit mijn slotgroepje me een pastabon toe. En terwijl ik aan mijn oneerlijk gewonnen Penne Ariabbiate met een stukje kip zat, zag ik nog steeds van die andere strakke wedstrijdrijders binnenkomen. Spieren als kabels, fietsen als tovenaarsbezems, maar een beetje doorfietsen: ho maar.